Geheleplantsilage - Een alternatief voor mais?
Al enige jaren is de geheleplantsilage (GPS) als een alternatief voor mais steeds meer onderwerp van gesprek.
Wanneer en in welke regio's kan deze worden gebruikt?
- Bij aanhoudende droogte.
- Als aanvulling voor silomais in omgevingen en jaren met voerschaarste.
- Als de nerf van het grasland is beschadigd en bijzaai nodig is.
- Er heerst een koud voorjaar, waarin de mais zich langzaam ontwikkelt.
- Als alternatief bij aanhoudende neerslag als het ondergras helemaal niet en het bovengras te weinig is ontwikkeld.
- Speciale GPS-mengsels zijn zeer geschikt voor koele en vochtige omgevingen, waarin de maisteelt niet ideaal is.
- Aan regionaliteit is weer meer behoefte. Inheemse planten worden belangrijker.
Dat zijn allemaal overtuigende argumenten om de geheleplantsilage eens nader te bekijken.
Wat is de geheleplantsilage eigenlijk en welke combinaties zijn er?
Bij de GPS gaat het om kuilvoer van graan en/of leguminosen die vaak ook met grassoorten worden gecombineerd. De graanoogst heeft reeds aan het eind van de melkrijpheid / aan het begin van de deegrijpheid plaatsgevonden en richt zich naar de stof die het hoofdbestanddeel vormt.
VOORBEELDEN VOOR GEHELEPLANTSILAGES:
- Tarwe-GPS
- Gerst-GPS
- Triticale-GPS
- Rogge-GPS
- Haver-veldbonen-GPS (aandeel veldbonen niet > 75%!)
- Haver-erwt-GPS (bij de soortenkeuze van de erwten altijd letten op de bitterheid!)
- Haver-klavergras-GPS
- GPS-mengsels van verschillende graansoorten gecombineerd met leguminosen en grassoorten
Voordelen van de GPS in de teelt
Minder werk bij de onkruidbestrijding is een belangrijk punt dat voor de teelt van de geheleplantsilage pleit. Door de leguminosen is er minder behoefte aan bemesting. Belangrijk is ten aanzien van de klimaatverandering is dat er minder onttrekking van voedingsstoffen aan de bodem plaats vindt door bodembedekking, alsmede de verdampingsbescherming bij ondervruchten.
Bij de teelt van graan-leguminosen-mengsels wordt het risico gespreid: Afhankelijk van de weersomstandigheden tijdens de vegetatie kan het ene gewas het andere in de opbrengst "opvangen". De drukt door ziekte en ongedierte daalt, daarnaast wordt de kwaliteit van de bodem sterk verbeterd. Na de vroege oogst is een tussenvruchtteelt mogelijk, bij een goede watergeleiding zelfs een tweede veldvrucht.
De betekenis van de voerkwaliteit
Graansoort, oogsttijdstip en de koren-stro-verhouding bepalen de voerkwaliteit van de silage. Afhankelijk hiervan ontstaat bij de GPS een netto-energie voor lactatie van ca. 4,5 - 6,7 per kg DS. Hierbij hangt het er van af hoeveel met welke factoren rekening wordt gehouden. Over het algemeen heeft tarwe het hoogste energiegehalte bij de graansoorten. Daarna volgt rogge en triticale. De gradatie ontstaat door de verschillende mate van verteerbaarheid van de organische substantie. Door een hogere snijhoogte (ca. 20 cm) bij tarwe en triticale kan het stro en dus het aandeel ruwe vezels worden verminderd en het zetmeelaandeel nogmaals met ca. 0,6 MJ NEL/kg DDS worden verhoogd. Graan zonder kafnaalden is smaakvoller voor de dieren. Een aandeel leguminosen zorgt voor meer eiwit in het voerrantsoen.
De invloed van de geheleplantsilage op de melkproductie
Bij melkkoeien kunnen hoeveelheden van 10-15 kg voer per koe en dag worden ingezet, waarbij rekening moet worden gehouden met het snel afbreekbare zetmeel. Het zetmeelgehalte is in eerste instantie afhankelijk van het korenaandeel en ligt, door verschillende factoren, onder dat van het maiskuilvoer. Rantsoenen van 2/3 GPS (bv. haver-erwt-GPS) en 1/3 graskuilvoer zijn reeds beproefd en worden door de dieren vanwege de smakelijkheid van de haver en het zoete van de erwten graag gevreten. Bovendien kan ook het vet- en eiwitgehalte van de melk vooral door dit mengsel stijgen. De melkproductie handhaven resp. verhogen is een uitdaging zonder mais in het rantsoen. In het totale rantsoen en de eiwitvoorziening moet rekening worden gehouden met op pens gebaseerde koolhydraten.
Wanneer en hoe wordt geoogst?
Het begin van de oogst wordt bepaald door de stof die het hoofdbestanddeel vormt. Dit ligt ca. 2-3 weken vóór de eigenlijke dorsrijpheid van het graan. Dat is de tijd einde melkrijpheid / begin deegrijpheid. Dan heeft de gehele plant de hoogste verteerbaarheid en dus het hoogste energiegehalte. Het koren kan nog goed met de nagel worden ingedrukt. De knoop en de kafnaalden zijn nog groen. Eveneens 75 procent van de bladeren. De halmen zijn in de kleuring al geel.
Bij de onderbouw is voldoende afdrogingbelangrijk. Gewenst zijn zo hoog mogelijke opbrengsten van droge stof en gemiddelde gehaltes droge stof. Idealiter liggen de DS-gehaltes bij 35 tot 45 procent. Bij gerst wordt eerder uitgegaan van de onderste waarde. Dan is nog een goede vergisting door de makkelijk oplosbare koolhydraten mogelijk.
Bovendien moet altijd worden gelet op de wachttijd van de laatste behandeling met onkruidbestrijdingsmiddelen!
De haksellengte moet indien mogelijk 6-8 mm bedragen. Knopen, halmen en korrels mogen niet meer heel zijn, anders ontstaan er energieverliezen door de ontbrekende vertering bij de herkauwer. Ook de kafnaalden van het graan moeten licht beschadigd raken, zodat de verteerbaarheid groter wordt. Het effect kan via wrijfbodem en perswals worden bereikt. Hoe hoger het aandeel graan en hoe droger het gemaaide materiaal, des te korter moet de haksellengte zijn.
Waarop moet bij het inkuilen worden gelet en welke vorm is denkbaar?
Een zeer zorgvuldig inkuilproces heeft een grote betekenis bij de geheleplantsilage. Hoge verdichting en directe afdekking zijn nodig anders raakt het materiaal heel snel verhit en ontstaat er evt. azijnzuurvorming. De ideale oplossing is daarom het inkuilen in ronde balen. Voornamelijk voor kleinere bedrijven is het handig om via de rondebalensilage over kleiner verpakte porties te beschikken. Een snelle luchtafsluiting en een zorgvuldig productieverloop maken van onze LT-Master of de VARIO-Master een optimale machine voor dit plan. Ook met de G-1 F125 Kombi is de geheleplantsilage mogelijk.
Door het lage nitraatgehalte in de GPS wordt boterzuurvorming bespoedigd. Netjes werken bij de oogst en bij de daarop volgende werkzaamheden vermindert het gevaar. Het gebruik van inkuilmiddelen om het totale proces te ondersteunen, is mogelijk. Bij de G-1 F125 Kombi, de LT-Master en de VARIO-Master kan een doseereenheid ook achteraf worden aangebouwd.